Bedrijfsfuncties beschrijven & indelen
Bedrijfsfuncties beschrijven
Een bedrijfsfunctie is een functie die voorkomt binnen een bedrijf. De werkgever bepaalt wat de inhoud van de functies binnen het bedrijf is. Voor elke bedrijfsfunctie die je wilt beschrijven doorloop je onderstaande stappen:
1. Inventariseer de inhoud van de functie
Voor het beschrijven van een bedrijfsfunctie kun je een (vergelijkbare)
referentiefunctie als uitgangspunt gebruiken. Kies een referentiefunctie die het meest lijkt op de bedrijfsfunctie die je wilt beschrijven en pas waar nodig de tekst aan naar de situatie in jouw bedrijf. Voeg bijvoorbeeld informatie toe of laat wat weg, maar zorg ervoor dat de bedrijfsfunctie een goed beeld geeft van de verwachte resultaten, bijdragen en toegevoegde waarde van de functie binnen jouw bedrijf. Vraag hiervoor, waar nodig, input van functiehouders in je bedrijf. Je kunt ook een
matrix met Niveau-Onderscheidende Kenmerken (NOK) maken als een functie binnen je bedrijf op meerdere niveaus voorkomt.
Maak je geen bedrijfsfunctieomschrijving en/of is er geen vergelijkbare referentiefunctie beschikbaar? Vul dan het ‘functie-inventarisatieformulier’ in. Het functie-inventarisatieformulier krijgt daarmee de status van een bedrijfsfunctieomschrijving.
2. Bespreek de bedrijfsfunctie met medewerkers
Heb je de bedrijfsfunctie beschreven of het functie-inventarisatieformulier ingevuld? Bespreek deze dan met (een afvaardiging van) de medewerker(s) die deze functie uitvoer(t)/(en). Betrek hier ook de leidinggevende bij, als die er is. Zo sluit de bedrijfsfunctie zo goed mogelijk aan bij de praktijk van de medewerker(s). Ook zorgt deze handelswijze voor acceptatie en draagvlak bij de medewerker(s). Bedenk wel dat jij als werkgever bepaalt wat de inhoud is van de bedrijfsfunctie.
3. Stel de bedrijfsfunctie vast
Als je klaar bent, kun je de bedrijfsfunctie vaststellen. Laat de medewerker(s) de beschrijving lezen en ondertekenen (voor gezien). Controleer regelmatig of de functiebeschrijving nog klopt met de praktijk.
Bedrijfsfuncties indelen
Voor het indelen van bedrijfsfuncties in een functiegroep doorloop je onderstaande stappen:
1. Kies een referentiefunctie
Kies de
referentiefunctie die het meest lijkt op de
bedrijfsfunctie; dit is de functie die inhoudelijk het meest aansluit bij de bedrijfsfunctie op diverse kenmerken. Vaak is dat de referentiefunctie die je ook hebt gebruikt voor de beschrijving van de bedrijfsfunctie.
2. Zoek de verschillen en overeenkomsten
Ga op zoek naar overeenkomsten en verschillen tussen de bedrijfsfunctie en de referentiefunctie (inclusief de
NOK). Bepaal welke verschillen er zijn in context, verwachte resultaten, bijdragen, toegevoegde waarde en resultaatindicatoren. Stel jezelf daarbij vragen als:
- Heeft de medewerker een breder of smaller aandachtsgebied?
- Zijn de kaders waarbinnen de medewerker zijn werk doet strikter of juist ruimer?
- Moet de medewerker meer of minder collega’s aansturen?
Maak hierbij, als deze er is, ook gebruik van de
matrix met Niveau-Onderscheidende Kenmerken (NOK). Deze geeft de verschillen die ‘niveaubepalend’ en ‘onderscheidend’ zijn overzichtelijk weer. Vind je verschillen, maar gaat het om soortgelijk en even moeilijk werk? Dan kun je de functies op die punten als gelijk zien.
Gebruik het
‘IFA-indelingsformulier’ om een en ander vast te leggen.
3. Bepaal het niveau van de functie
Aan de hand van de verschillen die je in de vorige stap hebt gevonden, bepaal je of de bedrijfsfunctie wat betreft resultaat, bijdrage, etc. lichter of zwaarder is dan de referentiefunctie, of ongeveer gelijk. Let erop dat je het hele beeld van de functie bekijkt. En realiseer je: het gaat om het
niveau van de functie. Een verschil in
aantal werkzaamheden is geen goede graadmeter. Van belang is bijvoorbeeld of het aandachtsgebied van de functie groter of kleiner wordt door het toevoegen of weglaten van verantwoordelijkheden. Niet alle aspecten van een referentiefunctie of NOK-matrix hoeven aan de orde te zijn in jouw bedrijfssituatie om tot een gelijke indeling te komen.
Let op: je waardeert bedrijfsfuncties dus níet (waarderen is: IFA-punten toekennen) maar je maakt een kwalitatieve afweging van het niveau (de indeling in een functiegroep) door de bedrijfsfunctie en referentiefunctie met elkaar te vergelijken (‘plussen en minnen’). De afweging maak je primair door de gekozen referentiefunctie en indien van toepassing de bijbehorende NOK, te vergelijken met de bedrijfsfunctieomschrijving.
Positie van de functie in de functiegroep
Ook de positie van de referentiefunctie in de groep kan van belang zijn bij het afwegingsproces. Deze relatieve positie van de referentiefuncties vind je in de lijst in paragraaf 2.5. Zo hoeft een bedrijfsfunctie die afgeleid is van een referentiefunctie die bijv. gewaardeerd is op 163 IFA-punten, waarbij de groepsgrens op 165 IFA-punten ligt (groep 3: 125 – 165 IFA-punten) maar iets zwaarder te zijn om de bedrijfsfunctie te plaatsen in de volgende groep (groep 4: 165 – 205 IFA-punten). Als de betreffende referentiefunctie gewaardeerd zou zijn op 128 IFA-punten moet de verzwaring aanzienlijk forser zijn om de groepsgrens van groep 3 naar 4 (165 punten) over te gaan.
Conclusie
In het geheel van overwegingen kan blijken dat de bedrijfsfunctie soms lichter is dan de referentiefunctie en op bepaalde punten zwaarder. Het geheel aan overwegingen leidt tot de conclusie gelijk, lichter of zwaarder.
Trek één van de volgende conclusies:
1. Het niveau is
gelijk aan dat van de referentiefunctie: Zet de bedrijfsfunctie in dezelfde functiegroep als de referentiefunctie.
- De verantwoordelijkheden en taken zijn grotendeels gelijk.
- De moeilijkheidsgraad van de verantwoordelijkheden is gelijk.
- De kennis en vaardigheid die de medewerker nodig heeft zijn gelijk.
2. Het niveau is
lichter dan dat van de referentiefunctie: Overweeg de bedrijfsfunctie één (of meer) functiegroep(en) lager in te delen dan de referentiefunctie.
- De medewerker heeft duidelijk minder verantwoordelijkheden.
- De moeilijkheidsgraad van de verantwoordelijkheden is lager.
- De medewerker heeft minder kennis en vaardigheid nodig.
3. Het niveau is
zwaarder dan dat van de referentiefunctie: Overweeg de bedrijfsfunctie één (of meer) functiegroep(en) hoger in te delen dan de referentiefunctie.
- De medewerker heeft duidelijk meer verantwoordelijkheden.
- De moeilijkheidsgraad van de verantwoordelijkheden is hoger.
- De medewerker heeft meer kennis en vaardigheid nodig.
4. (Optioneel) Vergelijk opnieuw als je twijfelt
Twijfel je over de indeling van de bedrijfsfunctie in een bepaalde functiegroep? Vergelijk de bedrijfsfunctie dan eens met een andere referentiefunctie. Dit kan desnoods met een functie uit een andere functiefamilie. Uit de combinatie van beide uitkomsten kun je meestal een conclusie trekken.
Tip: deel meerdere bedrijfsfuncties tegelijk in. Let daarbij op de onderlinge verschillen. Dat maakt het indelen makkelijker en maakt de uitkomst nauwkeuriger.
5. Breng de medewerker(s) op de hoogte van de indeling in de functiegroep
Laat je medewerker(s) schriftelijk weten in welke functiegroep je de functie hebt ingedeeld en hoe je tot dit besluit bent gekomen. Geef daarbij aan met welke referentiefunctie(s) je de bedrijfsfunctie hebt vergeleken. Geef de medewerker(s) een overzicht van je overwegingen (bijvoorbeeld het
IFA-indelingsformulier). Zo is ook in de toekomst duidelijk waarop de indeling in de functiegroep is gebaseerd.
Is een medewerker het niet eens met zijn functiebeschrijving of de indeling van de functie in de functiegroep? Bespreek dit dan met elkaar. Als de medewerker het er daarna nog niet mee eens is, kan hij gebruik maken van de bezwaar- en beroepsprocedure (
Cao, artikel 1.2.2).